Navigatie menu
zoeken
Met veel hout
Met veel hout
 BABYBOOMER VERHALEN  Met veel hout

Schrijver Bert Plomp is een Utrechtse babyboomer. Hij is geboren op nieuwjaarsdag 1948. Zijn ouders waren beiden officier bij het Leger des Heils en hadden de leiding over de afdeling Utrecht. Het hoofdkwartier was gevestigd aan de Lange Nieuwstraat en daar vangt het turbulente leven van Bert aan. Bert Plomp heeft een ijzeren geheugen en zal regelmatig zijn nostalgische verhalen over zijn belevenissen in de Binnenstad met ons delen.

Bert Plomp | 2 april 2023

Toen ik nog een boterham verdiende, had ik mijn kantoor in het centrum van Utrecht en wel op de hoek van de Neude en de Lange Jansstraat. Vanuit mijn kamer op de bovenste verdieping van het kantoorgebouw had ik een prachtig uitzicht op het grote plein. Naast de hoofdingang van het gebouw bevond zich banketbakkerij Wammes. Het was vaste prik om ter viering van verjaardagen van medewerkers daar een doos vol overheerlijke ‘appelkanjers’ te halen. Ter viering van het aanstaande weekend werden er iedere vrijdag verse gevulde koeken voor bij de koffie gekocht.

In verband met mijn werk ‘moest’ ik regelmatig met zakenrelaties lunchen. Dan sprak ik meestal af in het nabijgelegen café-restaurant Luden aan het Janskerkhof.
Als gewoontedier at ik er steevast de befaamde mosterdsoep vooraf, gevolgd door een mooie portie gemarineerde zalm als hoofdgerecht. De klassieke sfeer en het heerlijke eten stonden altijd garant voor een geslaagde lunch.

Een jaar of drie geleden was ik weer eens in Nederland om gezellig familie en vrienden te bezoeken en wat rond te struinen in het centrum van Utrecht. Op een avondje had ik mijn dochter en haar beste vriendin geïnviteerd voor een dinertje bij Luden. Om mezelf wat moed in te drinken was ik een halfuur voor tijd al aanwezig en kon ik de dames om 7 uur ontspannen met een glas witte wijn in mijn hand begroeten. Toen ook zij van een wijntje waren voorzien en wederwaardigheden aan tafel waren uitgewisseld, kwam de serveerster aanlopen met een bordje in haar hand. Op dat bordje prijkten drie lepeltjes met een piepklein hapje. Het heette een groet van de chef te zijn: een amuse. Ondanks de geringe omvang van het hapje was het meisje wel een kwartier bezig uit de doeken te doen wat er allemaal in zat.
Ik was stomverbaasd dat iemand erin slaagde zoveel lekkers op zo’n klein lepeltje te proppen. Ook was ik zeer vereerd dat de chef-kok mij eenvoudige ziel de groeten deed. Wel was ik wat verlegen met het feit dat ik zelf niets voor hem ter begroeting had meegebracht. Ik kon slechts zeggen 'Nou, doe de chef maar de groeten terug'.

Na het voorgerecht en nog een paar witte wijntjes kwam het hoofdgerecht in ‘t vizier. De serveerster verscheen opnieuw en vroeg of we nog wat anders wilden drinken. Mijn dochter antwoordde hierop zeer gedecideerd met 'Een glas rode wijn graag, met veel hout'. Even wist ik niet wat ik hoorde. Aan haar blik te oordelen de serveerster evenmin. 'Laat de sommelier anders maar even komen' zei mijn dochter niet minder resoluut. Ik dacht jeetjemina dat gaat in de papieren lopen. Mijn dochter bezit weliswaar een reeks mooie eigenschappen maar bescheidenheid is niet een van de meest in het oog springende ervan.

Okay, het was zomer en we zaten niet ver verwijderd van de uitgestrekte bossen van de Utrechtse Heuvelrug. De prijs van hout kon derhalve weleens heel laag zijn, dacht ik. Toch vond ik het eerder brutaal dan onbescheiden om mij te laten opdraaien voor de kosten van het op peil brengen van haar wintervoorraad haardhout. Ook al ging het om een koopje.

Nadat de sommelier was geweest, bleek het een groot misverstand te zijn. Het ging helemaal niet om haardhout maar om de smaak van hout. Dochterlief wilde gewoon rode wijn die stevig naar hout smaakte.

Uiteindelijk werd er een fles Rioja ontkurkt, een zogeheten Crianza. Dat was nu net een wijn waar ik zelf ook zo van ‘houd’. Wel moet ik bekennen dat ik daarin nooit het bouquet van hout heb geproefd, terwijl ik vroeger toch regelmatig op een houtje heb moeten bijten.

Trouwens, de smaak van hout heeft mij zelden kunnen bekoren. Het enige hout waarop ik ooit met plezier kauwde was zoethout van de drogist. Dat smaakte een beetje naar drop en het was gezond.
Als een wijnkenner je vertelt wat hij allemaal proeft dan beginnen bij mij al snel de lichten te doven. Hij proeft en ruikt niet alleen hout maar een heel arsenaal andere zaken. Zaken die je niet per se in je wijntje wilt aantreffen. Wat te denken van bijvoorbeeld botertje, paardje, stalletje, appeltje, eitje en vanille.

Het pletten van druiven gebeurt heden ten dage machinaal. Maar wat een feest moet het voor de echte wijnkenner vroeger zijn geweest. In een tijd dat de druiven in een grote bak door mensen met blote voeten werden platgetrapt. Wat een verscheidenheid aan bouquets en tot de verbeelding sprekende smaken moet dat wel niet hebben opgeleverd. Ik noem er slechts enkele: wratje, pleistertje, blaartje, voetschimmeltje en likdoorntje. Werkelijk om van te watertanden. Zouden wijnen in een hoger echelon nog steeds zo worden bereid?
Hoe het ook zij, wijn blijft voor mij gewoon een soort veredeld druivensap.

 

Meer over Bert Plomp

 

Screenshot 2023-04-02 at 10.53.06

Bert Plomp | 2 maart 2023

Bij het luisteren naar Drinking On My Bed van Rob Hoeke, gaan mijn gedachten altijd terug naar halverwege de zestiger jaren. Toen deelden mijn jongere broer Charles en ik een kamer. Een kleine kamer op de begane grond van een zes-kamer flat in het Napoleonplantsoen in Utrecht.
De kamer was behangen met posters van The Rolling Stones, The Beatles, The Who, The Kinks en andere favoriete muzikanten. Voorts hingen er visnetten en stonden er olielampen alom.
In de winter, wanneer alle olielampen en tevens een Aladin-kacheltje stonden te walmen, hing er een dichte, bijna giftige damp in het kamertje. Er hing een lucht die niet onderdeed voor die welke men gewaarwordt in een gesloten hangar. Een hangar waarin een Boeing 747 al uren heeft staan warmdraaien.
Heerlijk die lucht van verbrande kerosine.

rommelmarkt op het parkeerterrein tussen de Oranjestraat en de Nieuwekade te Utrecht.  copy @ Het Utrechts Archief

Vroeger vond ik het ook heel aangenaam om in de winter, tijdens het speelkwartier, me op te stellen bij de uitlaat van de gasgestookte gevelkachel van de klas. Daar hing een aangenaam riekende warme verbrandingsdamp. Vaak legde ik mijn wollen wanten op het rooster van de uitlaat om ze op te warmen. Onder het opwarmen genoot ik dan van de geur van de uitlaatgassen.
Benzinelucht vind ik ook onweerstaanbaar. In het geval dat je juist last hebt van warme handen, werkt benzine heerlijk verkoelend indien je een scheut ervan over je handen sprenkelt. Je moet dan wel even opletten dat je uit de buurt blijft van open vuur. Zo niet dan gaat het verkoelend effect geheel verloren. Beter gezegd: in vlammen op.

Radio Schuurman@ Het Utrechts Archief

In die tijd beschikte ik over een zelf ontwikkelde stereo-installatie. Met geld, verdiend met een krantenwijkje, wist ik bij Radio Schuurman op de Oudegracht het goedkoopste stereo-platenspelertje te bemachtigen dat er voorhanden was. Op de wekelijkse rommelmarkt op het Paardenveld had ik vervolgens twee grote antieke radio’s op de kop getikt. De ingebouwde versterkers van de twee toestellen had ik afzonderlijk verbonden met de twee stereokanalen van de platenspeler. Daarna was het beide radio’s snoeihard aanzetten en Drinking On My Bed van Rob Hoeke draaien.

Ik kwam graag op de rommelmarkt en kocht er van alles en nog wat. Het was toen nog niet zo lang na de oorlog. Er lag van alles te koop dat de 'slagvelden' had doorstaan: militaire kleding, soldatenkistjes, Duitse helmen, gasmaskers, bajonetten enzovoort. Kortom te veel om op te noemen. Ik kocht er een oude dames-bontjas. Lekker warm voor op de Tomos. Een ziekenfondsbrilletje, waar ik zonneglazen inzette. Ik kocht er een vliegeniersjas met een echte bontkraag. Allemaal gebruikt spul. Gebruikt door ik weet niet wie, maar daar gaf ik in het geheel niet om. Ooit heb ik er eens een volledige soldatenplunje met kistjes aangeschaft. Hierbij kreeg ik diverse Duitse militaire onderscheidingen, zoals 'het eikenloof en zwaarden', op de koop toe.
Met een zeker doel voor ogen, kocht ik dezelfde dag elders op de markt nog een kunstbeen met volledige 'tuigage'.

In een mallotige bui heb ik me vervolgens op een drukke zaterdagmorgen, gehuld in mijn oorlogsplunje en met een aangesnoerd kunstbeen, in het centrum van Utrecht begeven. Op de Stadhuisbrug, naast de ingang van het stadhuis, heb ik me tegen een muur opgesteld. Voor mij op het trottoir, had ik een omgekeerde helm geplaatst met wat geld erin.
Mij was het toen al bekend dat mensen eerder geneigd zijn wat geld te offeren indien anderen hen zijn voorgegaan. Ook dat, indien er papiergeld in zit, mensen dan bereid zijn een wat groter offer te brengen. Dat fenomeen heb ik ooit opgemerkt toen ik op heel jonge leeftijd, gedwongen weliswaar, nog een kerk bezocht. Aldaar zag ik dat de collectant reeds wat rijksdaalders en papiergeld aan de collectezak toevertrouwde, alvorens hij zijn rondje aanving. Met deze wetenschap had ik wat Duitse bankbiljetten op de bodem van de helm geplaatst. Biljetten die voor het einde van de oorlog al niets waard waren, laat staan na de oorlog op het Paardenveld.

Om twee redenen had ik voorts mijn trouwe viervoeter Teddy meegenomen. Hij werd geposteerd direct naast de helm. Teddy was een Chow Chow hond. Dat is een keeshond-achtige poolhond met ietwat treurige ogen. Hij was uitermate geschikt voor de job. Teddy kon namelijk niet alleen zielig kijken, hij kon ook, wanneer de situatie daarom vroeg, flink van zich af bijten.
Om het geheel compleet te maken, had ik mijn mondharmonica meegenomen en speelde ik onafgebroken het oorlogsdeuntje van Lili Marlène. Tot mijn grote verrassing liep de helm binnen een paar uur tijd behoorlijk vol. Het belang van Teddy’s aanwezigheid nam derhalve met de minuut toe. Toen ik dacht dat het zo wel genoeg was, moest ik zonder de aandacht te trekken de kuierlatten zien te nemen. Ik moest me onopvallend ontdoen van mijn prothese. Toen ik daarin bijna geslaagd was en aanstalten maakte de inhoud van mijn helm in mijn zak te stoppen, zag Teddy plotseling wel been in mijn prothese.

Met het kunstbeen tussen zijn machtige kaken geklemd, ging hij er als een haas vandoor. Hij rende de Oude Gracht op richting Camera bioscoop. Snel borg ik nu het geld veilig op. Want ja, in die tijd had je ook al individuen die het niet zo nauw namen met andermans zuurverdiende centjes. Als de wiedeweerga spoedde ik mij achter mijn voormalige assistent aan. Al spurtend over de gracht, ontmoette ik her en der verontwaardigde blikken van mensen. Mensen die mij niet lang daarvoor op de Stadhuisbrug nog menslievend bedeeld hadden. Toen ik ter hoogte van de Bezembrug arriveerde en Teddy op de hielen zat, verkoos hij het de trap naar beneden te nemen en de werf op te gaan.
Eenmaal beneden aangeland, met mij in zijn kielzog, sprong die dondersteen tot overmaat van ramp met prothese en al in de gracht en zette als een speedboot koers richting overkant. Hoewel Teddy snel zwom, was ik via de brug vrijwel gelijk met hem aan de andere kant van de gracht. Aldaar moest ik hem uit het water vissen omdat de kade te hoog voor hem was. Teddy kwam weliswaar ongeschonden op het droge maar liet van schrik zijn buit in het water vallen. Bij deze reddingsoperatie werd ik eveneens drijfnat en verloor bovendien enkele van mijn waardevolle onderscheidingen.Bezembrug_Utrecht
Op de plek waar ik Teddy opviste, bevond zich mijn favoriete beatkelder The Cavern. Via de toegangsdeur van deze kelder drongen de klanken naar buiten door van Drinking On My Bed.
Deinend op de tonen van deze song, zag ik mijn lucratieve kunstbeen wegdrijven. Meegevoerd door het kabbelende grachtenwater en uiteindelijk verzwindend aan de horizon onder de Stadhuisbrug.
Eenmaal veilig en wel aan wal, schudde Teddy zich nog eens flink uit. Hij was nu weer zo goed als droog en begon enthousiast te kwispelen. Hij keek me vrolijk aan met een uitdrukking op zijn koppie van ‘Zo baas, wat gaan we vandaag verder nog doen?’.
Voor mij zat er niets anders op dan me samen met Teddy huiswaarts te spoeden en een droog burgerkloffie aan te trekken.
Al met al was het toch een geslaagde militaire operatie.

Meer over Bert Plomp

 

 

Screenshot 2023-02-03 at 12.52.57

Bert Plomp | 23 december 2022

December is voor mij de gezelligste maand van het jaar. Dat was vroeger in de jaren vijftig-zeventig zo, zo is het nog steeds en zo zal het ook wel blijven.
Omdat sinterklaas vroeger, thuis bij mijn ouders, zo goed als niets voorstelde en er op die dag zelden iets van betekenis uit te pakken viel, vond ik de dagen rond kerst en oud en nieuw veel gezelliger.
In de jaren vijftig-zestig was het heel ongebruikelijk om elkaar, vanwege het kerstfeest, met cadeautjes te overladen. De geboorte van het kindeke Jezus stond voorop en werd als een meer dan afdoend cadeau voor de hele mensheid beschouwd. Zodoende hoefde ik me niet te generen tegenover andere kinderen, omdat er voor mij niets onder de boom lag te wachten.
Zodra de man met de mijter zijn hielen had gelicht en het kindeke aan zijn jaarlijkse opmars was begonnen, werden er overal in de stad enorme kerstbomen geplaatst. Die bomen werden er door de gemeente neergezet en opgetuigd met honderden lampjes. Vooral de prachtig verlichte kerstboom op het Domplein, met op de achtergrond de donkere silhouetten van de majestueuze Domtoren, maakte altijd veel indruk op mij.

Ofschoon die boom stond opgesloten tussen enorme stedelijke muren, rook je terstond over het hele plein de heerlijk prikkelende, frisse geur van een naaldbos.
Als het rond een uur of vier ‘s middags begon te donkeren en de lichtjes ontstoken werden, leek het net of er bij de passanten op het plein ook een knop werd omgedraaid. Iedereen verkeerde prompt in een opgewekte stemming. Alsof met het branden van de kerstverlichting de mensen op straat direct meer sympathie voor elkaar opvatten.
De brandende kerstboom had als bijkomend voordeel, dat er door het extra licht wat langer gevoetbald kon worden op het Domplein. Ofschoon de lengte van het speelveld, door de ruimte die de boom in beslag nam, wel belangrijk was ingekort.

kerst-in-utrecht-utrechts-archief-1Kerstbomenverkoop op het Janskerkhof rond 1960 © Het Utrechts Archief

De laatste dag voor de kerstvakantie vond ik de mooiste schooldag van het jaar. Op die dag gingen we op de lagere school niet alleen vroeger naar huis, maar werd ook ieders kerststukje aan de openbaarheid prijsgegeven. Deze zelf gefabriceerde decoraties waren in de weken voorafgaande aan de vakantie gemaakt. Uitgerust met een echte, brandende kaars, stonden ze tentoongesteld op de tafeltjes in alle klassen. Door de hele school hing een heerlijke geur van vers dennengroen en brandend kaarsvet.
Na een mooi kerstverhaal van je onderwijzer, welke voordracht vergezeld ging van een mok warme chocolademelk en een beboterde snee krentenbrood met spijs, vond in de aula van de school de algemene, afsluitende kerstviering plaats. Bij die finale voerden de leerlingen van de hoogste klassen een zelf geregisseerd toneelstukje op. Met het stuk ‘De Heer is mijn Herder’, heb ik ooit furore gemaakt en een blijvende indruk op medeleerlingen en onderwijzers nagelaten.

Thuis was het gedurende de kerstperiode ook best gezellig. Hoewel ik alle kerstmuziek, die via de radio vanaf het Leger des Heils en andere christelijke instituten tot ons kwam, toen niet zo kon appreciëren. Toch zorgde die muziek wel voor een vredige stemming in huis. Een stemming die er anders ver te zoeken was. Er werden spelletjes gedaan en er waren lekkere hapjes te nuttigen.

Kerstavond ging ik, tezamen met de andere gezinsleden, naar de kerstdienst in de Domkerk. Te midden van talloze grote brandende kaarsen zong het koor, waarvan een van mijn tantes deel uitmaakte, tal van hartverwarmende kerstliederen. Een oom luisterde het geheel op met zijn spel op het grote kerkorgel. Na afloop van de dienst, terwijl het gelui van de grote klokken van de Dom over de stad dreunde, spoedden we ons huiswaarts. Daar aangekomen, werden we steevast verblijd met een dik beboterde snee kerststol en een mok warme chocola. Van die snee at ik altijd eerst het krentenbrood rond de amandelspijs weg. Ik bewaarde de zoete vulling voor de laatste paar happen. Anderen smeerden de spijs juist uit over de hele plak of lepelde die er eerst uit. Ik hield liever het lekkerste over voor het laatst.
Ik moet bekennen, dat ik die traditie nog steeds in ere hou. Er zijn maar weinig traktaties waar je mij een groter plezier mee kunt doen. Daarbij, op de achtergrond, kerstmuziek afspelen van een brassband van het Leger des Heils, maakt het geheel compleet.
Na verorbering van de kerststol, was het de hoogste tijd om het kindeke eer aan te doen. Aanvankelijk werd er via de radio, in latere jaren via de tv, geestelijk contact gezocht met het manneke in het kribje. Die verbinding werd tot stand gebracht door af te stemmen op een uitzending van een kerstnachtmis in de een of andere kerk. Na de mis dook iedereen met een vredig en voldaan gevoel in zijn eigen kribje.

hfdfotokerstHUA1960 Burgemeester Constant de Ranitz en de Finse ambassadeur naast de door Finland geschonken kerstboom op de Stadhuisbrug © Het Utrechts Archief

Eens, in 1974, werd de opbouw naar een vredige sfeer op kerstavond heel ruw verstoord, althans in mijn ouders’ ogen. Dat gebeurde toen mijn broer Charles en ik, aan het begin van deze heilige avond, besloten om voor de verandering eens naar de kerstspecial van Sjef van Oekel op tv te gaan kijken.

oekelStill uit de televisieserie Van Oekel's Discohoek uit 1974

In die speciale aflevering lag een straalbezopen Sjef languit op straat. Aldaar stak hij zijn kop in de fietstas van dominee Bongers, om deze tas vervolgens vol te kotsen. Onderwijl stond de eerwaarde van het jeugdpastoraat zelf binnen. Daar stond hij, met een groot glas jenever in zijn hand, een kerstpreek voor te bereiden.
Mijn ouders waren werkelijk in alle staten. Zij probeerden uit alle macht deze goddeloze VPRO-vertoning voortijdig af te breken. Charles en ik waren echter groot en sterk genoeg om hen dat te beletten. Het was een nogal brute start van de kerst van de twee broers.

Na de kerst, voor het jaareinde, concentreerde mijn aandacht zich op het verzamelen van kerstbomen. Op al die mooie sparretjes die, voor slechts een paar weken kerstviering, uit het bos waren gezaagd. Thans lagen zij troosteloos voor oud vuil op straat. Ontdaan van hun lichtjes, waren zij daar daags na de kerst gedumpt.
Sommige van die boompjes werden zonder pardon uit het raam naar beneden gesmeten. Enkele maakten die vlucht omlaag, terwijl ze nog half opgetuigd waren. Nog versierd met engelenhaar en zilverslingers. Soms nog met een miniatuur kribje met Jesu lieve Heer erin. “Jesu lieve Heer, Gij komt van alzo hoge, en ploft op straat neer. Kyrieleis.” Heer, heb medelijden.
Zo snel kon het gaan met een daags ervoor nog aanbeden kerstboom. Met het laten vallen van de boom, maakte de vredige kerstsfeer gelijktijdig weer plaats voor de grimmige werkelijkheid van alle dag.

Er woedde rond oudjaar een ware veldslag tussen jongens in alle wijken van de stad. Rivaliserende ‘bendes’ probeerden de hand te leggen op zoveel mogelijk afgedankte kerstbomen.
Inzet was wie uiteindelijk de meeste bomen vergaarde. Wie de grootste berg bomen bij elkaar kon slepen voor de kerstboomverbranding. Bij het veroveren van de bomen werd zo nodig geweld gebruikt.
Iedere bende had een geheime locatie. Een aan het zicht onttrokken plek, waar de bomen werden verstopt. Deze bewaarplaats werd te vuur en te zwaard verdedigd tegen een vijandige overval.
Er werd echt om de bomen gevochten. Verzamelplaatsen werden keer op keer overvallen en leeggeroofd. Mijn kameraden en ik hadden als opslagplaats een werfkelder aan de Oudegracht. Het was de kelder van de ouders van een vriend.
Als je ergens op straat een boom te pakken had gekregen, moest je je daarmee als een haas naar de ‘veilige’ opslagplaats begeven. Je moest constant op je hoede zijn. Steeds opletten dat je niet geschaduwd werd. Uitkijken dat je niet tijdens het transport overmeesterd werd en met geweld gedwongen werd de positie van de opslagplaats prijs te geven. Kortom, spanning volop.

Jongens waarmee we het aan de stok hadden tijdens de kerstbomenjacht, kwamen uit Sterrenwijk en Wijk C.
Het waren trouwens dezelfde jongens, waartegen we in minder verhitte tijden voetbalden. Dan ging het er veelal ook stevig aan toe.
Aan het einde van de ‘kerstbomenoorlog’ werden de bomen massaal verbrand. De bendes brachten dan hun buit naar een centrale plaats. Op die plek werd de hele berg bomen, vaak onder leiding en toezicht van de brandweer, in de hens gestoken.
Mijn vrienden en ik echter, staken die bomen liever zelf in brand. Dat deden we stiekem ergens langs de Oudegracht, vlakbij onze opslagplaats. Die fik vond plaats op een tijdstip naar eigen inzicht en was dus ongecontroleerd. We hadden wel altijd wat emmers water uit de gracht klaarstaan voor het geval de brand uit de hand dreigde te lopen.

In de aanloop naar oudejaarsavond waren we vooral bezig met vuurwerk afsteken. Daartussendoor aten we ons ongans aan oliebollen en appelflappen.
Deze lekkernijen werden niet per doosje bij een of andere bakker besteld. Ze werden gewoon thuis gebakken. Meteen een wasteil vol.
Het was een feest om de gebakken creaties bij verschillende vriendjes thuis te kunnen proeven. Vaak kon je tegen de tijd dat de klok twaalf sloeg, geen oliebol of appelflap meer zien.
Zodra kerst achter de rug was, werd er overal reeds geknald. Vergeleken met het huidige arsenaal aan raketten en explosieven, was het vuurwerk van toen van veel lichter kaliber.
Iedere buurt telde wel een paar vuurwerkfanaten. Mensen die veel geld uitgaven om een avond in het jaar in het middelpunt van de belangstelling te kunnen staan. Mijn vriendenkring kwam echter zelden verder dan het afschieten van wat lullige knalkurken en het aansteken van sterretjes. Met die sterretjes liep je een grote kans je fikken te schroeien, zodra het staafje bijna was opgebrand. Heel vervelend werd het, wanneer je zo’n gloeiend ding in je nek geworpen kreeg.
Ik kon altijd intens genieten van de geur van brandend vuurwerk en de alom hangende kruitdampen.
De knalkurken die we afschoten, waren kurken gevuld met wat kruit. Zo’n kurk werd in de loop van een bijbehorend pistooltje gedrukt. Na het overhalen van de haan, explodeerde de kurk met een luide knal. We vonden het toen wel leuk om her en der wat argeloze buren schrik aan te jagen. Dan schoten we zo’n knalkurk af in hun brievenbus. In die tijd dachten we er geen moment aan, dat mens en dier zich lam konden schrikken door zo’n actie.

Om twaalf ‘s avonds kwam iedereen de straat op om elkaar het beste te wensen voor het nieuwe jaar. Dat was een veilig en gezellig treffen. De politie of de mobiele eenheid hoefde nooit in actie te komen om dit onderonsje in goede banen te leiden.
Nieuwjaarsdag stond ik ’s morgens vroeg op, om samen met mijn vriendjes de grachten af te struinen en vuurwerk te rapen. Dan verzamelden we vuurpijlen, rotjes en voetzoekers, welke niet tot volledige ontbranding waren gekomen. Het gevonden vuurwerk, vaak met geen of met een zeer kort lontje, werd dan alsnog afgestoken. De leuze “Je bent een rund als je met vuurwerk stunt” deed in die dagen nog geen opgang. Het mag echt een wonder heten, dat hierbij nimmer vingers verloren zijn gegaan binnen mijn vriendenkring.

 

< naar dossiers-overzicht

Scrhijf je in voor de nieuwsbrief
Eerder verschenen papieren uitgaven
Bewogen geschiedenis: van daklozen tot woningzoekenden
Nieuwe entree grote zaal; TivoliVredenburg haalt 100.000 euro op
Zilverstraat